T.S.F., Revue mensuelle de radiotélégraphie & radiotéléphonie, France, Lettre de Belgique, le Poste de Laeken, année, n° 1, 31 janvier, p 32, 1914.


Men beschrijft hier een Bethenod-alternator (SFR) van 100 kw. Het kan zijn dat hiermee geëxperimenteerd werd te Laken, maar men heeft waarschijnlijk niet met dit toestel Congo bereikt. Marconi had al 100 kW nodig om 3600 km te overbruggen (San Francisco-Honolulu). En Congo ligt op meer dan 6.000 km van Laken (Brussel).

G.G. Blake gaf in 1928 voor Laken een vermogen op van 250 kW (niet 100 Kw zoals een vergissing in ons boek “Tussen Vonk en Omroep“, p 169). Maar Blake noemt hem een Goldschmidt-alternator. Verwarrend voor het onderzoek : deze Goldschmidt is namelijk niet Robert Benedikt Goldschmidt, maar wel de Duitser Rudolph Goldschmidt ! Beide heren (ongeveer even oud) worden regelmatig aangegeven met “R. Goldschmidt”. Het was dus oppassen geblazen.
De Rudolph Goldschmidt-alternator was een “reflection-alternator”, gebaseerd op de wet van Newton, die voor elke actie een tegengestelde reactie voorspelt. Door een voortdurende wederzijdse inductie kon men in theorie een oneindig grote frequentie bereiken. Maar in de praktijk was de grens met enkele verdubbelingen bereikt (in verband met isolatie, stabiliteit en vermogen). En 250 kW was voor dat systeem geweldig groot. Ook hier heb ik mijn twijfels : weer bestaat de mogelijkheid van gedane experimenten, maar meer geloofwaardige en bevestigde bronnen bleken beschikbaar.

Robert Benedikt Goldschmidt, die de Congo-testen uiteindelijk zelf in handen had, schrijft in 1918 over zijn alternator dat het “l’un des plus puissants sinon le plus puissant au monde” was. Herkomst en vermogen meldt hij niet, maar hij vernoemt wel een aandrijfmotor van 300 Pk (ca 220 kW).
Dit is gehaald uit zijn gezamenlijk boek met Braillard uit 1920. Daarin lezen we dat de alternator 1000 Hz leverde.

Victor Boin vertelt (reeds eind 1913 ) dan weer dat het oscillatiecircuit voor het uitzenden van de golven gevoed werd met een enkelfazige stroom van 1 kHz, geleverd door een alternator van groot vermogen. De aandrijfmotor was gebouwd door ACEC en kon onder volle belasting een vermogen leveren van bijna 400 Pk. En er waren reeds maatregelen genomen om dat vermogen eventueel te verdubbelen.

Zekerheid is er over de leverancier van de alternator. Het was een Bethenod-alternator van SFR, gebouwd door de “Société Alsacienne de Constructions Mécaniques” te Belfort. Deze laatste naam staat duidelijk leesbaar op een foto van het toestel. Het bedrijf maakte de toestellen voor SFR. En SFR vermeldt zelf in haar jubileumboek (1935) zowel de Eiffeltoren als Laken in 1911 te hebben voorzien van een “sterke zender” van 300 kW (komt overeen met ca 408 Pk).

Uiteindelijk lezen we bij Marcel de Gallaix, die getuige was van de afbraak in 1914 van de toestellen van Laken, maar de technische gegevens over motor en alternator vermoedelijk elders vandaan haalde . De motor had volgens hem een vermogen van 400 Pk.

Als we deze gegevens overschouwen, en willen aannemen dat Braillard en Goldschmidt 4 jaar later de “PK” voor “kW” genomen hebben, dan zou de opstelling, die vlak voor de oorlog vernietigd werd – onder voorbehoud – de volgende kunnen geweest zijn:
Motor: ACEC 400 Pk (bijna 300 kW).
Sneldraaiende alternator : SFR 400 Pk (bijna 300 kW), 1kHz, gebouwd door Belfort.

De beschreven alternators (behalve de genoemde “reflection-alternator”) zijn alle van het type sneldraaiend (meestal tussen 800 en 1200 toeren per seconde), een snelheid die nog onvoldoende was om een draaggolf te bezorgen. Ze werkten alle nog met een vonkenbrug. Door de bijkomende regelbare instellingen hoorde men bij de ontvangst een hoge toon in de koptelefoon, zodat een beter onderscheid bekomen werd ten opzichte van andere zenders en atmosferische storingen (Goldschmidt werkte reeds rond 1907 met een alternator van 600 toeren/sec).
Tijdens de oorlog bouwde SFR hoogfrequent-alternatoren zodat een vonkenbrug overbodig werd. Er werden toestellen gefabriceerd van 25 tot 500 kW!
De radiolampen werden echter weldra ingeschakeld en enkele jaren later werd op de korte golf overgeschakeld, zodat minder zware machines konden aangewend worden.Meer details hierover vindt u in ons boek “Tussen Vonk en Omroep“.

Hieronder enkele uittreksels van de opgegeven bronnen.

G.G. Blake, History of radio telegraphy and telephony, London,
p 232, 1928.

Comte Renaud de Briey, Notes sur la qestion des transports en Afrique, Robert Benedict Goldschmidt, Les relations télégraphiques entre la Belgique et le Congo, Paris, pp 572-573, 1918.

Robert B. Goldschmidt et Raymond Braillard, La télégraphie sans fil au Congo Belge, une oeuvre du Roi, Bruxelles, p 89, 1920.

S.F.R., Vingt-cinq années de T.S.F., p 40 et 41, 1935.

Victor Boin, Bruxelles- Boma par la T.S.F., l’Expansion Belge, 6ème année, n° 11, p 702, novembre 1913.

Marcel de Gallaix, Destruction of the radio station at Laeken, Brussels, The Electrician, December 4, p 292, 1914.

Anekdote: Een Alexanderson-alternator werkt nog steeds (2 x per jaar) te Grimeton, Zweden. Hij werd gebouwd in 1924 en er wordt nog steeds in morse mee uitgezonden op 17,2 kHz. Hij kan goed gelezen worden in België. In het radiomuseum te Olen wordt regelmatig geluisterd, met verschillende bouwsels. Zelf heb ik hem (mijn call was ON4CFN) ook kunnen beluisteren.



En haut de page, la revue T.S.F. mentionne un alternateur Bethenod (SFR) de 100 kW. Il se pourrait qu’il ait été testé à Laeken, mais l’on n’a probablement pas atteint le Congo avec cet appareil. Marconi avait déjà eu besoin de 100 kW pour transmettre à 3.600 km (San Francisco-Honolulu). Et le Congo est à plus de 6.000 km de Laeken (Bruxelles).

G.G. Blake mentionna une puissance de 250 kW à Laeken en 1928 (et non 100 kW selon une erreur dans le livre “Tussen Vonk en Omroep“, p 169). Mais Blake parle d’ un alternateur Goldschmidt. Déroutant pour la recherche: ce Goldschmidt n’est pas Robert Benedikt Goldschmidt, mais l’allemand Rudolph Goldschmidt! Les deux hommes (environ du même âge) sont régulièrement présentés par”R. Goldschmidt”. Donc il
fallait faire attention.
L’alternateur Rudolph Goldschmidt était un “alternateur à réflexion”, basé sur la loi de Newton, qui prédit une réaction opposée à chaque action. Grâce à une induction mutuelle continue, on pourrait théoriquement atteindre une fréquence infiniment grande. Mais dans la pratique, la limite a été atteinte après quelques redoublemens (pour des raisons d’isolation, de stabilité et de puissance). Et 250 kW était incroyablement grand pour ce système. Là encore, j’ai des doutes : à nouveau, il y a eu une possibilité d’expérimentation, mais des sources plus crédibles et confirmées se trouvèrent disponibles.


Robert Benedikt Goldschmidt, finalement responsable des tests pour le Congo, écrit en 1918 à propos de son alternateur qu’il était “l’un des plus puissants sinon le plus puissant au monde”. Il n’en signale ni l’origine ni la puissance, mais il mentionne un moteur d’entraînement de 300 CV (environ 220 kW).
Ceci est tiré de son livre en collaboration de Braillard, datant de 1920. On y lit en plus que l’alternateur a fourni 1000 Hz.


Victor Boin raconte (déjà fin 1913) que le circuit d’oscillation pour la transmission des ondes était alimenté par un courant monophasé de 1 kHz, fourni par un alternateur à haute puissance. Le moteur a été construit par ACEC et peut fournir près de 400 CV en pleine charge. Et des mesures avaient déjà été prises pour éventuellement doubler cette capacité.

Le fournisseur de l’alternateur était connu. Il s’agissait d’un alternateur Bethenod de SFR, construit par la Société Alsacienne de Constructions Mécaniques à Belfort. Ce dernier nom est clairement lisible sur une photo de l’appareil. La société a fabriqué les appareils pour SFR. Et SFR mentionne dans son livre d’anniversaire (1935) qu’elle avait livré en 1911 à la Tour Eiffel et à Laeken un “émetteur puissant” de 300 kW (ce qui correspond à environ 408 CV).

Enfin, nous lisons dans le texte de Marcel de Gallaix, qui a été témoin de la démolition en 1914 des appareils de Laeken, mais qui a probablement obtenu ailleurs les données techniques concernant le moteur et l’alternateur. Selon lui, le moteur avait une capacité de 400 CV.

Lorsque nous examinons ces données et supposons que, 4 ans plus tard, Braillard et Goldschmidt prenaient, par oubli, le “CV” pour un “kW”, le montage qui avait été détruit juste avant la guerre aurait pu être – sous réserve de modification – ce qui suit:
Moteur: ACEC 400 CV (près de 300 kW).
Alternateur à fonctionnement rapide: SFR 400 CV (près de 300 kW),
1 kHz, construit par Belfort.

Les alternateurs décrits (à l’exception de “l’alternateur à réflexion” susmentionné) sont tous du type à rotation rapide (généralement entre 800 et 1200 tours par seconde), une vitesse qui était encore insuffisante pour fournir une onde porteuse. Ils ont tous marché à l’aide d’un éclateur (pont à étincelles). Grâce aux mises au point de réglages supplémentaires , le casque émet une tonalité aiguë lors de la réception, ce qui permet de mieux distinguer des autres émetteurs et des perturbations atmosphériques les messages à recevoir (Goldschmidt travaillait déjà vers 1907 avec un alternateur de 600 tr / min).
Pendant et après la guerre, SFR a construit des alternateurs haute fréquence, rendant inutile un éclateur. Des appareils de 25 à 500 kW ont été produits
!
Cependant, les lampes radio ont bientôt vu le jour et, quelques années plus tard, l’on est passé aux ondes courtes, ce qui a permis d’utiliser des machines moins lourdes (voir notre livre “Tussen Vonk en Omroep“).

Voir plus haut les extraits des sources spécifiées.


Anecdote : Un alternateur Alexanderson marche toujours (deux fois par an) à Grimeton, en Suède. Il a été construit en 1924 et diffuse toujours en morse à 17,2 kHz. On peut facilement le lire en Belgique. Au musée de la radio à Olen, les gens écoutent régulièrement avec différentes constructions. J’ai pu l’écouter moi-même (mon call était ON4CFN).